- Het Zoniënwoud is 5000 ha groot en strekt zich uit over de drie gewesten.
- De naam ‘Zoniën’ zou verwijzen naar de ‘Zenne’, een rivier die vroeger langs het bos stroomde.
- Het Zoniënwoud staat bekend voor haar statige ‘beukenkathedraal’, maar het zijn de prachtige landschappen, dreven, open plekken, waterpartijen en historische sites die vandaag haar rijkdom schenken.
- Het Zoniënwoud maakt deel uit van het Europese Natura 2000-netwerk omdat het beschermde habitats en zeldzame soorten herbergt, zoals de bittervoorn, het vliegend hert en verschillende soorten vleermuizen.
- De meest kwetsbare zones van het bos zijn de natuur- en bosreservaten en de archeologische sites. Ze zijn slechts beperkt toegankelijk en krijgen een aangepast beheer .
- De integrale bosreservaten die gekenmerkt worden door uitzonderlijk oude bomen en een rijke biodiversiteit zijn zo uniek dat ze opgenomen zijn in het UNESCO werelderfgoed.
- In het Zoniënwoud wordt aan duurzaam bosbeheer gedaan. Dit beheer moet ervoor zorgen dat ook de toekomstige generaties kunnen genieten van dit uitzonderlijke natuurlijke erfgoed.
- Het Zoniënwoud biedt je meer dan 350 km aan prachtige wandel-, fiets- en ruiterpaden. Kinderen kunnen zich onbeperkt uitleven in de speelzones. Voor honden zijn er verschillende hondenlosloopzones. Kortom, het Zoniënwoud biedt voor elk wat wils. Draag er zorg voor.
Het Zoniënwoud is veel meer dan de belangrijkste groene ruimte van het Brussels Gewest, het grootste loofwoud van Vlaanderen en het meest bijzondere beukenbos van België. Het is een oud bos, met een uitzonderlijke en zeer goed gedocumenteerde geschiedenis. Het is een uniek bewaard landschap dat dateert van het einde van de laatste ijstijd en een bijzonder ecosysteem met een voor een stadsbos wonderbaarlijk rijke fauna en flora. Deze groene oase, deels op het grondgebied van het Brussels Gewest, waar meer dan één miljoen mensen wonen, gaat gebukt onder een intensieve recreatiedruk, maar ook lucht- en watervervuiling en de effecten van klimaatverandering bedreigen het ecologisch evenwicht in het woud. Het Zoniënwoud vervult drie belangrijke functies: een ecologische, sociale en economische functie. De ecologische, sociale (en landschappelijke) functies zijn tegenwoordig belangrijker geworden dan de economische.
De bedreigingen en deze drie functies zijn het onderwerp van de nieuwe bosbeheerplannen voor de komende decennia. Die middellangetermijnvisie voor een woud dat er al eeuwenlang is, moet gezien worden tegen de achtergrond van een tijdshorizon die veel verder ligt. De structuurvisie creëert een intergewestelijk kader om gemeenschappelijke doelen gecoördineerd en samenhangend te verwezenlijken op recreatief en ecologisch vlak. Ze is een antwoord op de behoefte om op een gewestgrensoverschrijdende manier gemeenschappelijke uitdagingen en problemen aan te pakken. Dat heeft een grote impact op het beheer van het woud als geheel.
Het woud in getallen
Het Zoniënwoud strekt zich uit over een totale oppervlakte van ongeveer 5.000 hectare! De beuk neemt een heel belangrijke plaats in en bedekt als boomsoort ongeveer 2.650 hectare of meer dan de helft van het hele woud. Bovendien groeit er een uitzonderlijk groot aantal dikke bomen. Er staan gemiddeld 5 bomen met een diameter van meer dan 80 cm per hectare!
De drie gewesten leveren vergelijkbare inspanningen om de natuur te beschermen en het biologisch, landschappelijk, geologisch, bodemkundig, archeologisch en bouwkundig patrimonium te behouden en te (her)waarderen. Alle drie liggen ze aan de basis van de Europese erkenning van grote delen van het woud als Natura 2000-gebied.
Er komen drie integrale bosreservaten voor: Grippensdelle (83 ha) in het Brussels Gewest, Joseph Zwaenepoel (232 ha) in het Vlaams Gewest en Ticton (23,5 ha) in het Waals Gewest. Daar mag het bos volledig zijn gang gaan en grijpt de mens niet meer in. Deze bosreservaten zijn erkend als UNESCO-werelderfgoed sinds 7 juli 2017.
Aandacht voor de kwetsbaarheid van het woud
In de loop van zijn geschiedenis onderging het woud grote veranderingen door de maatschappelijke ontwikkelingen. Van het oorspronkelijke Kolenwoud ten tijde van de Romeinen, dat naast het Zoniënwoud ook het Hallerbos en het Meerdaalwoud omvatte, blijven vandaag enkele versnipperde stukken bos over. Om een verdere inkrimping van de oppervlakte te vermijden, werd het Zoniënwoud in 1959 beschermd door een besluit tot “Rangschikking als landschap”. De bosbeheerders hebben daarnaast ook aandacht voor andere problemen die een impact hebben op het woud, zoals gemotoriseerd verkeer, allerhande vormen van vervuiling, enz. De beheermaatregelen van de voorbije 20 jaar hebben ervoor gezorgd dat de impact van deze problemen al in grote mate werd teruggedrongen. Ook in de beheerplannen voor de toekomst wordt hier verder aandacht aan besteed.
Nieuwe Beheerplannen
De nieuwe beheerplannen voor het Zoniënwoud (een per gewest) worden opgesteld voor een middellange termijn (20 tot 24 jaar). Ze beschrijven de afbakening van de Natura 2000-gebieden, de recentste inzichten op het vlak van bosbeheer, de verwachte effecten van de klimaatverandering en de uitvoering van maatregelen die opgenomen waren in de intergewestelijke structuurvisie. In de beheerplannen van de drie gewesten vinden we de volgende krachtlijnen terug:
- De natuurwaarde verbeteren en vergroten met als belangrijke doelstellingen: ontsnippering van het woud (opnieuw verbinden van versnipperde stukken woud), een grotere boomsoortenrijkdom nastreven, zorgen voor een betere bosstructuur, meer dood hout laten staan en liggen (als habitat voor insecten, zwammen, vogels en vele andere organismen) en aandacht besteden aan specifieke fauna en flora.
- Het bos weerbaarder maken tegen de verwachte effecten van klimaatverandering, zoals extreme droogte in het voorjaar, zeer natte winters, zware onweders en meer zware stormen.
- Een duurzaam evenwicht vinden tussen recreatie, bescherming van de biodiversiteit en houtoogst. k De kennis over het woud vergroten.
- De landschappelijke kwaliteiten en het geologisch, archeologisch, bodemkundig en bouwkundig patrimonium behouden.
Het ene aspect staat niet los van het andere; ze beïnvloeden elkaar op complexe wijze. Typische landschappen zoals de beukenkathedraal blijven gedeeltelijk bewaard. Open plekken, waterpartijen en bosranden krijgen meer aandacht. Het woud zal er langzaam maar zeker meer gemengd en gelaagd uitzien, een aantal dreven zal vernieuwd worden en delen van het woud zullen niet of minder intensief beheerd worden om spontane, natuurlijke processen meer kansen te geven. De wintereik zal samen met andere zeldzamere boomsoorten zoals de haagbeuk en de winterlinde meer aangeplant worden of meer kansen krijgen om zich spontaan te verjongen. Natuurlijke verjonging van inheemse boomsoorten zal ervoor zorgen dat het woud verjongt waar nodig. De natuur imiteren en die natuurlijke dynamiek sturen of begeleiden, is het motto van de bosbeheerders.
Bosbouw
Nieuwe prioriteiten in het woud
De recreatieve en ecologische functies van bossen zijn de afgelopen decennia steeds belangrijker geworden in West-Europa en dat is niet meer dan terecht. De economische functie, die slaat op houtproductie, is daardoor wat op de achtergrond geraakt. Velen denken dat een bos vanzelf groeit en geen beheer nodig heeft. Dat klopt, maar spontane bosevolutie heeft ook een aantal nadelen. Zo groeien open plekken dicht en verlanden waterpartijen. Dreven verdwijnen of worden als dusdanig onherkenbaar, dode en instabiele bomen vormen een risico voor de bosbezoeker, door de dominantie van schaduwminnende soorten worden constant andere, meer lichtminnende soorten verdrongen. De beuk wordt zonder ingrijpen van de mens op de meeste plaatsen in het woud dominant, zeker nu die soort spectaculair en overvloedig verjongt. Dat betekent op middellange termijn het einde van de eik en de lichtminnende naaldhout- en andere soorten met een boomsoortenverarming tot gevolg. Dat heeft dan weer een negatieve invloed op de soortenrijkdom in de kruidlaag en de struiklaag.
Bij houtkappingen gaat het om de oogst van een perfect hernieuwbare en duurzame grondstof. Dat is belangrijk om de boomsoortensamenstelling en de hoeveelheid licht die doordringt in de nevenetage (middelste boomlaag), de struiklaag en de kruidlaag, te sturen.
Het FSC-label dat geldt voor het Vlaamse en Brusselse deel van het woud, is samen met het PEFClabel dat van toepassing is op Waals grondgebied, een positieve versterking van het duurzaam gevoerde beheer. Dat betekent dat het hout uit het woud als duurzaam wordt gecertificeerd, en dat het in de handel herkenbaar is als duurzaam geproduceerd hout.
Een dynamisch woud
Sinds het begin van de 21ste eeuw treden steeds vaker heel goede zaadjaren van de beuk op, ook mastjaren genoemd. Dat fenomeen, in combinatie met andere, niet zo eenduidige factoren, zorgt er intussen voor dat die soort sinds 2005 voor het eerst sinds mensenheugenis massaal verjongt, en ook effectief doorgroeit naar de struiklaag en de nevenetage. Net op het ogenblik dat die natuurlijke verjonging plaatsvindt, stelt een aantal wetenschappers zich de vraag of de beuk in de 21ste eeuw nog een belangrijke rol kan spelen in het Zoniënwoud, aangezien de beuk gevoelig is voor de effecten van de klimaatverandering (drogere voorjaren, zomerse hittegolven en nattere winters).
Vanwege de klimaatverandering en vanwege ecologische doelstellingen willen we evolueren naar een meer gemengd woud. Menging van inheemse bomen met alle mogelijke struik- en plantensoorten die we van nature op deze plekken mogen verwachten, is de doelstelling op lange termijn. Zo ontwikkelt zich een woud dat niet alleen minder gevoelig is voor ziekten en voor de effecten van zware stormen, maar ook de effecten van de klimaatverandering beter zal weerstaan. Zo maken we het woud robuuster.
Dat is een werk van lange adem, waarbij de bosbeheerder een cruciale rol speelt.
Het beheer wil natuurlijke processen zo veel mogelijk stimuleren en versnellen, door dunningen en aanplantingen uit te voeren, en individuele stammen te oogsten in plaats van grootschalige kaalkappen uit te voeren. Er wordt gekozen voor verandering van boomsoorten of verrijking met soorten die nu zeldzaam maar wel geschikt zijn, ook in het licht van de klimaatverandering. Een groter aandeel dood hout, een meer open en lichter bos om mengingen en ongelijkjarigheid mogelijk te maken, bredere bosranden en open plekken creëren, verstoringen en vervuiling voorkomen, verminderen of zelfs uitsluiten, zijn belangrijke doelstellingen. Bosbeheer is meegeëvolueerd met zijn tijd. Vechten tegen de natuur staat niet meer in het woordenboek van de bosbeheerder: de na – tuur imiteren en haar werk sturen en versnellen is het leidmotief.
Het woud verjongen
Dat bomen niet het eeuwig leven hebben weet iedereen. Dat bomen vaak onderschat worden, zelfs door bosbeheerders, is een feit. Dat de beuk het opgeeft als hij tweehonderdvijftig jaar oud is, is niet altijd waar en eiken kunnen nog ouder worden. Waarom denken we nu al aan verjonging als de oudste bomen nog niet hun maximale leeftijd hebben bereikt? Daarin spelen de volgende afwegingen mee:
- Het woud bestaat nu nog grotendeels uit homogene, gelijkjarige bosbestanden. Dat betekent dat één boomsoort (meestal de beuk) domineert en dat alle bomen in een perceel even oud zijn. Dat dit geen stabiele situatie is, zeker niet als de bomen oud en zeer hoog zijn en kleine kronen hebben, hebben de stormen van 1990 ons duidelijk gemaakt. De bosbeheerder wil dat euvel verhelpen. Dat kan door te verjongen, maar niet via grote kaalslagen. Verjonging kan het best doorgevoerd worden op een kleinschalige manier waardoor op lange termijn een gemengd, ongelijkjarig en ongelijkvormig bosbeeld ontstaat, met meer stabiliteit en een grotere biodiversiteit. Het bosbeheer wordt dan dynamischer.
- Dat niet overal de gewenste boomsoort aanwezig is, speelt ook mee. Als we bijvoorbeeld meer (winter)eiken in het bos willen, zullen we die meestal moeten planten omdat moederbomen van die soort zeldzaam zijn en omdat zaailingen zich moeilijk spontaan vestigen. Hetzelfde geldt voor lindes en een aantal zeldzamere soorten zoals wilde peer en wilde appel, olm, ratelpopulier, en een heleboel struiken die geen kansen hebben gekregen in het gedurende lange tijd donker gebleven beukenbos.
Om het woud te verjongen in een dynamisch beheer zou jaarlijks ongeveer 50 hectare jong bos moeten kiemen of aangeplant moeten worden. De voorkeur gaat uit naar natuurlijke verjonging uit spontane kieming van zaden die het woud zelf produceert. Dat is goedkoop, het geeft een natuurlijk uitzicht en het gebeurt vaak massaal waardoor de bosbeheerder een brede keuzemogelijkheid heeft om later de uitverkoren individuen te bevoordelen als dat nodig is. Zelf planten is duur, maar heeft als voordeel dat de beheerder de boomsoort bepaalt en dus niet overgeleverd is aan de ‘goodwill’ van de natuur, die soms rare sprongen maakt.
De beukenkathedraal
Dit nationaal en internationaal geroemde boslandschap riskeert ten prooi te vallen aan de gevolgen van de klimaatverandering. Toch willen de beheerders van het woud een deel van dit historisch ge – groeide landschap zo goed mogelijk in stand houden. Ze nemen een berekend risico met de beuk. De kathedralen waren oorspronkelijk geen doel op zich, maar ze zijn een gevolg van het steeds langer op stam houden van pure beukenbestanden sinds het begin van de 20ste eeuw vanwege de weerstand tegen grote kaalslagen, die eigen waren aan het toenmalige bosbeheer. Enkele honderden hectaren van dit bostype en zijn karakteristieke beheer blijven hopelijk bestaan. Mooie voorbeelden van deze kathedralen zijn terug te vinden in de vallei van de Vuylbeek, in de omgeving van de oefenrenbaan van Groenendaal, ter hoogte van de kapel van de Welriekende Dreef en in Jezus-Eik.
Het woud
De beukenkathedraal is al vermeld. De bosbeheerders zullen ze op enkele honderden hectaren in stand houden en verjongen zodat het typische landschapsaspect van die boomsoort op een leeftijd vanaf ongeveer 120 jaar bewaard blijft.
De beuk zal in de toekomst de belangrijkste boomsoort blijven, maar zal niet meer in homogene, gelijkjarige bosbestanden voorkomen. Sinds 2005 verjongt hij zich overigens massaal en voor het eerst groeit hij als zaailing door naar de nevenetage (middelste boomlaag) van het bos. De komende decennia zullen de jonge beuken op die plaatsen waar ze zich goed voelen, het aspect van het bos danig veranderen. In groepjes, gecombineerd met andere soorten, en al of niet aangeplant, zullen ze, met een aangepast beheer, zorgen voor een ongelijkvormig en ongelijkjarig bos.
Daarnaast zal de wintereik, samen met een aantal andere begeleidende boom- en struiksoorten, geleidelijk een belangrijker aandeel opeisen in het Zoniënwoud. Die soort is beter gewapend tegen de verwachte effecten van de klimaatverandering met zijn drogere voorjaren en nattere winters. Meestal zal hij samen opgroeien met de natuurlijke verjonging van de beuk en andere inheemse boom- en struiksoorten. Als die laatste niet spontaan opkomen uit zaad, zullen ze gericht aangeplant worden.
De renbanen van Groenendaal en Bosvoorde, de vijvers van de Verdronken Kinderen, de Grasdelle, de Blankedelle, de vijvers van Groenendaal en de Koningsvijvers, de Hoefijzervijver en de poel van de Pinnebeek, de vijvers van het Rood Klooster en de graslanden in het arboretum van Tervuren, zijn belangrijke open plekken. Die oases van licht geven kansen aan waterpartijen met hun vaak heel bijzondere flora en fauna. Vooral vleermuizen en insecten hebben behoefte aan die open plekken, maar ook lichtminnende planten zoals de iris, het symbool van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vestigen zich bij voorkeur daar.
De oude eikenmassieven in Boendaal, rond het Rood Klooster en langs de Bundersdreef, zijn indrukwekkend vanwege de vele dikke stammen, maar ook vanwege hun uitzonderlijke biologische waarde en voorjaarsflora.
De vaak oude naaldhoutpercelen zorgen voor afwisseling in het landschap, samen met de typische fauna en flora die er voorkomen.
De arboreta van Groenendaal en Tervuren zijn wereldvermaard vanwege hun ouderdom (begin 20ste eeuw), de boomsoortensamenstelling en de doelstelling ervan. In Groenendaal wilde men honderden boom- en struiksoorten testen op hun geschiktheid voor onze bossen. In Tervuren werden geografische bosmassieven van verschillende herkomstgebieden aangeplant: het gedeelte ‘de Nieuwe Wereld’ is ronduit spectaculair, maar ook het glooiende landschap en de open grasvelden maken van dit geografische arboretum een lust voor het oog.
Bosranden
Geleidelijk in hoogte toenemende bosranden (mos-, kruid-, struik- en boomlaag) als overgang naar gesloten bos over een breedte van anderhalve boomhoogte, zijn soortenrijker en visueel aantrekkelijk. In het Zoniënwoud zijn die overgangen meestal nog te abrupt en bieden ze te weinig meerwaarde voor fauna en flora. In de loop van de komende jaren komt daar zeker verandering in.
Bosranden als overgangen van open plekken naar het gesloten bos krijgen meer aandacht. Een netwerk van tientallen kilometer bosranden zal de komende decennia in het woud gecreëerd en in stand gehouden worden. Langs wegen en bebouwing zorgen die bosranden niet alleen voor meer biodiversiteit en een aantrekkelijker uitzicht, maar ook voor een grotere veiligheid (vallende bomen). Een wildraster in de bosranden langs de R0 en de E411 moet verhinderen dat dieren verkeersslachtoffer worden en dat ze ongelukken veroorzaken. De bosranden hebben een geleidend effect voor reeën en andere dieren aan de randen van het woud in de richting van de ecoducten over spoorlijn 161 in Bosvoorde en over de R0 in Groenendaal.
De dreven
Deze bomenlijnen, waarvan sommige nog getuigen van het verleden als jachtgebied, bepalen ontegensprekelijk mee de aantrekkingskracht van het landschap. Een aantal dreven zal de komende decennia worden verjongd. Dat men daarvoor lokaal drastisch moet ingrijpen is een noodzakelijk kwaad om uiteindelijk het gewenste resultaat te verkrijgen: rechtlijnige, kathedraalvormige vaak kilometerslange doorzichten.
Merkwaardige bomen
Talloze merkwaardige bomen sieren het woud. Op Brussels grondgebied zijn ze gemarkeerd met een blauwe veelhoek die zichtbaar is vanaf de wandelpaden. Maar ook elders kunt u zelf op zoek gaan naar merkwaardige vormen en opvallend dikke bomen zoals de Schone eik in het bosreservaat Zwaenepoel, de merkwaardige haagbeuk in de Grasdelle en de Cosyn-eik in het natuurreservaat Rood Klooster. De meeste merkwaardige bomen krijgen bijzondere aandacht in het beheer. Laat ze intact en ‘trap niet op hun tenen’. Bodemverdichting, zelfs door al bij al lichte mensenvoeten, is zeer slecht voor de bomen.
Het woud is meer dan alleen maar bomen
Zoals eerder vermeld, zal het bosbeeld de komende decennia langzaam maar zeker veranderen. De homogene gelijkjarige bosbestanden in het Zoniënwoud zijn relatief soortenarm en kwetsbaar. Die soortenrijkdom moet vergroten om de doelstellingen van Natura 2000 te halen en om het woud minder kwetsbaar te maken. Specifieke maatregelen zijn daarbij noodzakelijk: meer menging van soorten, meer dood hout, bomen van verschillende leeftijden, aandacht voor permanente en tijdelijke open plekken, behoud van ecologisch belangrijke eeuwenoude bomen (vaak in groep)… Samen met de aanwezige bosreservaten vergroten ze de biodiversiteit.
De natuurreservaten en hun permanente open plekken bestaan uit hoogwaardige natuur in de vorm van soortenrijke graslanden. In combinatie met de andere habitats of leefgebieden in de omgeving, vormen ze een extreem belangrijk netwerk voor de natuur van het Zoniënwoud. De vele verschillende microklimaten die er heersen, brengen een grote soortendiversiteit met zich mee en zorgen voor een netwerk van biodiversiteit.
Natura 2000 en het zoniënwoud
Natura 2000 is een samenhangend Europees ecologisch netwerk van beschermde gebieden, opgericht voor het behoud van habitats (of leefgebieden) met een grote ecologische waarde en met een zeldzame fauna en flora. De gebieden zijn aangeduid op basis van twee Europese richtlijnen: de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Vogelrichtlijn beschermt wilde vogelsoorten en hun leefomgeving, nesten en eieren. Daarnaast voorziet de Habitatrichtlijn in het behoud van bijzondere habitats en wilde soorten (flora en fauna, behalve vogels) van Europees belang. Niet minder dan 9 soorten habitats (zuur beukenbos, beukenbos met voorjaarsflora van boshyacint, eiken-haagbeukenbos, elzenbroekbos, voedselrijke ruigte, voedselrijke plassen, Brabantse heide, arm eiken-berkenbos en droge heide) zijn aanwezig of worden ontwikkeld en beschermd in het woud. De aanwezigheid van bepaalde soorten zoals het vliegend hert (kever), de bittervoorn (vis) en vooral vier zeer zeldzame vleermuissoorten (vale, ingekorven, water- en mopsvleermuis) was daarbij doorslaggevend.
Het Natura 2000-statuut van het Zoniënwoud waarborgt het behoud of de verbetering van die habitats met hun kenmerkende dier- en plantensoorten. Het verplicht de respectieve gewesten om alle nodige maatregelen voor de bescherming en het behoud te nemen, zodat de leefgebieden en het overleven van die soorten op lange termijn verzekerd zijn. Toch maakt dat van het Zoniënwoud nog geen afgesloten natuurreservaat. Menselijke activiteiten zoals zachte recreatie (wandelaars, fietsers) en bosbouw blijven mogelijk als ze het behoud van de beschermde habitats en soorten niet in gevaar brengen of zelfs kunnen verbeteren. Bepaalde maatregelen die worden genomen om Natura 2000-gebieden zoals het Zoniënwoud te beschermen, worden gefinancierd door LIFE +, een Europees financieringsprogramma voor milieu en natuurprojecten.
Het ontstaan van het huidige woud
Het actuele uitzicht van het bos kwam tot stand onder invloed van de mens. De neolithische mens heeft 5000 jaar geleden zijn sporen al achtergelaten, onder meer in overblijfselen van houtskool – verbranding en ijzerertsontginning. Die activiteiten hebben een impact gehad op de bosbedekking en de boomsoortensamenstelling. De ontwikkeling van de stad Brussel heeft vanaf de 11de eeuw na Christus de ontwikkeling van het woud sterk beïnvloed.
De beukenkathedraal
Op het einde van de 18de eeuw, tijdens de Oostenrijkse en later ook nog de Franse overheersing, werd de uit Oostenrijk afkomstige landschapsarchitect Joachim Zinner belast met het ‘herstel’ van het grotendeels ‘geplunderde’ woud. De beuk kwam als uitverkoren boomsoort naar voor om het woud zijn oude allure terug te geven. Aanvankelijk werden honderden hectaren grotendeels braakliggende delen van het Zoniënwoud met die boomsoort beplant. De huidige dominantie van de beuk vindt daar zijn oorsprong. Het typische beheersysteem in de toenmalige te kappen percelen was het “tire et aire” (vrij vertaald “kappen en plaatsmaken”). Grote kaalslagen van verschillende tientallen hectaren bomen in één keer die een leeftijd hadden van ongeveer 100 jaar, waren toen een normale beheervorm, met behoud van 30 tot 50 bomen per hectare. De relicten van die kapmethode vinden we nog overal terug: verspreid staande dikke tot zeer dikke beuken en eiken met daaronder een gelijkjarige tweede laag beuken. Op het einde van de 19de eeuw begint de publieke opinie zich tegen die beheervorm met grootschalige en ingrijpende kappingen te keren en vanaf het begin van de 20ste eeuw wordt ze afgebouwd. De percelen die aanvankelijk als kaprijp werden beschouwd op 100-jarige leeftijd, werden langer behouden en werden gedund. Zo ontstond het kathedraalaspect. Vandaag zijn die kathedralen dus 170 tot 220 jaar oud. Op die leeftijd beginnen ze af te takelen. Ook als de mens niet meer zou ingrijpen, verdwijnt dat landschapstype langzaam maar zeker.
De grote veranderingen in de 19de eeuw
In de 18de eeuw bleef er nog 12.000 ha over van het Zoniënwoud. Vandaag is dat nog goed 5.000 ha. Het Zoniënwoud is in korte tijd veel kleiner gewor – den. Het woud was altijd in handen geweest van de heersers, maar onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) werd het Zoniënwoud geprivatiseerd. Het werd aan de Generale Maatschappij overgedragen en vanaf 1830, na de onafhankelijkheid van België, verkocht de Generale Maatschappij ongeveer 60% van het woud. Veel nieuwe eigenaars ontgonnen hun eigendom en zo verloor het woud in minder dan 15 jaar tijd zowat 2/3de van zijn oppervlakte. Vanaf 1843 wordt het woud stap voor stap weer aangekocht door de Belgische Staat. Het beheer wordt opgenomen door de Administratie van Waters en Bossen. In 1983 wordt België geregionaliseerd en wordt het Zoniënwoud en het beheer ervan verdeeld over de drie gewesten van het land. Voor het boscomplex gelden sindsdien drie wetgevingen en het heeft drie verschillende beheerders.