Wat zorgt ervoor dat een bos een bos is?
Dat er in een bos bomen staan, is een evidentie, maar bosbeheerders spreken zelden of nooit over aantallen bomen. Veel bomen planten, is niet altijd noodzakelijk om een bos te verjongen of om het bos te behouden. Wat zorgt er dan wel voor dat een bos een bos is en vooral, dat een bos een bos kan blijven? Frederik Vaes, Ingenieur en departementshoofd van Leefmilieu Brussel legt uit hoe vandaag in het Zoniënwoud aan duurzaam bosbeheer gedaan wordt.
De macht van het getal
Veel bomen planten, is niet altijd noodzakelijk om een bos te verjongen of om het bos te behouden. Het planten van bomen, zelfs inheemse en standplaatsgeschikte bomen, betekent ook niet altijd dat dit (meteen) leidt tot een waardevol bos. Het planten van bomen of bossen gaat meestal volledig voorbij aan natuurlijke verjonging.
De macht van het getal verbergt heel vaak wat het bosbeheer inhoudt. Jaarlijks krijgen we vragen over hoeveel bomen we kappen en hoeveel we er planten, of hoeveel ha er aangeplant wordt. Dit voelt als een onterechte vraag naar verantwoording, want eigenlijk insinueert deze vraag dat er bos verdwijnt of bijkomt. Voor het Zoniënwoud (en andere bosmassieven beheerd door Leefmilieu Brussel) is dit een overbodige vraag. De oppervlakte bos blijft hetzelfde.
Dat er in een bos bomen staan, is een evidentie, maar bosbeheerders spreken zelden of nooit over aantallen bomen, maar wel over de bedekking of de sluitingsgraad van het kronendak (zie verder). Dit betekent onder meer dat het kappen van bomen niet automatisch leidt tot minder bos. Ook daar is er een belangrijk verschil afhankelijk van het taalgebruik dat gehanteerd wordt en de interpretatie ervan: kappen en rooien. Kappen van bomen betekent voor een bosbeheerder geen ontbossing. Rooien daarentegen wel. Rooien betekent het verwijderen van bomen met wortelgestel en al teneinde de bestemming te wijzigen in iets anders dan bos.
Imiteren en versnellen
De basis van het natuurgetrouwe bosbeheer is en blijft het optimaal gebruiken van wat de natuur ons spontaan aanbiedt. Dat noemen bosbeheerders natuurlijke verjonging, en het inspelen op natuurlijke processen en waar nodig deze stimuleren of versnellen, kan daar het gevolg van zijn. Daarbij mag nooit vergeten worden dat op 99% van de bodems in België zonder interventie van de mens er uiteindelijk bos groeit.
In het journaal duiken de laatste tijd steeds meer reportages op over scholen, buurtbewoners, particulieren, verenigingen, openbare eigenaars en instanties die bossen aanplanten op voormalige landbouwgronden. Merkwaardig is bovendien dat ook natuurverenigingen hier graag mee uitpakken.
Dit laatste lijkt paradoxaal omdat we weten dat, als we niks doen, de climaxvegetatie steeds spontaan evolueert naar…bos. Het kunstmatig aanplanten wordt vaak nog kunstmatiger gemaakt door op rijen te planten in, door een (zware) machine voorgeboorde, plantgaten. Een deel van de kunstmatigheid trachten (her)bebossers op te vangen door meerdere soorten vaak intiem te mengen, waarbij al te vaak voorbijgegaan wordt aan het temperament van de respectievelijke boom- en struiksoorten.
Met andere woorden hier missen we vaak natuurlijke kansen door niets te doen en gewoon te wachten. Kan je niet wachten dan is het verstandig om toch kansen aan spontane evolutie te geven en bij het gebruik van kunstmatige aanplant zoveel mogelijk de natuur te imiteren en niet alles meteen vol te planten.
Dit is het systeem dat we toepassen in het Brusselse deel van het Zoniënwoud sinds een aantal jaren. Het credo luidt hier: imiteren van de natuur(lijke processen) en een handje helpen waar we dat nodig achten om de beheerdoelstellingen (sneller) te realiseren.
Het ene bos is het andere niet
Er bestaan stereotype bosbeelden die echter ver van spontaan ontstaan bos staan, laat staan dat ze ook maar enigszins lijken op oerbos. De meeste mensen hier hebben nog nooit oerbos gezien en zullen daar ook nooit de kans toe hebben omdat deze oerbossen niet (meer) bestaan. Stereotype bosbeelden zijn de beukenkathedraal of de fijnsparbossen zoals die in de Ardennen groeien of groeiden. Eén enkele boomsoort, allemaal even oud en in alle windrichtingen met hetzelfde uitzicht, dit is alles behalve natuurlijk. Dat dit zijn landschappelijke waarde kan hebben, is uiteraard legitiem in een aantal gevallen, maar de beheerder moet accepteren dat dit onstabiele bosbeheersystemen zijn die op een gegeven moment massaal of lokaal kunnen instorten met verlies van het aspect dat deze bossen hadden.
Je kan een ha bos hebben waar slechts 30 bomen op staan en waarvan iedereen spontaan zou zeggen: dit is een echt bos. Je kan ook voor een ha staan vol natuurlijke verjonging met 100.000 zaailingen van 2 meter hoog waarbij niemand een bosgevoel zal krijgen.
Het is daarom zinvoller om te spreken over hoeveel ha verjonging er is geplant, en wat in het “Dauerwald” [1]nog veel interessanter is, hoe de natuurlijke verjonging ervoor staat. De eerste vraag die een beheerder zich moet stellen is of verjonging, natuurlijk of geplant, nodig is. De reactie op de aanwezigheid van natuurlijke verjonging onder het scherm van oude(re) bomen is vaak dat we die verjonging alle kansen moeten geven. Niets is minder waar! Het is niet omdat verjonging zich aandient dat je ze ook moet gebruiken. Bovendien wordt vaak vergeten dat verjonging van schaduwminnende soorten vaak decennialang in de “wachtkamer” kan blijven staan en geduldig zijn kans afwacht om finaal door te groeien als er een opening in het kronendak komt. Anderzijds kan het soms nodig zijn om geforceerd verjonging te stimuleren, hetzij door spontane (natuurlijke) verjonging of door aanplant. Om die verjonging succesvol te laten opgroeien is de lichtkwaliteit essentieel: niet te veel licht, maar ook niet te weinig. Daar spelen de inzichten van de beheerder in het temperament van de respectievelijke boomsoorten en zijn observatievermogen een cruciale rol.
Afgelopen winter hebben we in het Brusselse Zoniënwoud ongeveer 14.000 bomen geplant waarvan 7000 stuks wintereik, en ruim 4000 haagbeuken als begeleidende boomsoort. 1000 beuken werden geplant om de natuurlijke verjonging aan te vullen op plaatsen waar we de beukenkathedraal nog willen verjongen. De overige kleine 2000 stuks zijn struiksoorten en diverse aanvullende mengsoorten.
De 7000 wintereiken worden in groepjes of cellen van een 20-tal stuks geplant met een 12-tal begeleidende haagbeuken. Deze cellen hebben een oppervlakte van ca. 30 m² of een diameter van ca. 6 m.
Daarmee komen we bij de essentie van het huidige beheer. Het gaat om een boomgericht beheer, en niet een beheer dat toegespitst is op opstandsniveau. Daarbij spreken we over het beheer van één boom, of een toekomstboom. We beperken ons hier gemakshalve tot één definitie van een toekomstboom die dynamisch beheerd zal worden; de boom die volgende kwaliteitskenmerken heeft: een takvrije foutvrije stamlengte van minimaal 6 meter, zo recht en cilindrisch mogelijk, met een vitale evenwichtige kroon van de gewenste boomsoort.
Het is de bedoeling dat uit elke aangeplante cel één toekomstboom overblijft en het is deze toekomstboom die tijdens zijn levensloop begeleid en gevolgd wordt door de beheerder.
Dat betekent dat van de ongeveer 30 bomen die in zo’n cel worden geplant er na verloop van tijd (15-30 jaar), slechts één over blijft die als volwaardige toekomstboom doorgroeit.
Dezelfde redenering gaat op voor natuurlijke verjonging, die vaak nog veel overvloediger is dan de kunstmatig aangeplante bomen. Wat we met de aanplanting van cellen doen is het imiteren van natuurlijke verjonging.
Naar een bos zonder aanplant
Het ultieme streefdoel is uiteindelijk het bos te kunnen verjongen zonder nog aan te moeten planten. Als je weet dat bijna 7 op de 10 bomen beuken zijn en andere soorten als eiken en lindes zeldzaam zijn, is dat waarschijnlijk nog een verre droom. De beuk verjongt zich goed sinds 2005, tweejaarlijkse goede mastjaren bieden zich aan en als schaduwverdragende soort is het een “makkelijke soort” om natuurlijk te verjongen. De haagbeuk doet het ook goed in de natuurlijke verjonging. De gewone esdoorn kan tapijten van verjonging opleveren, maar we zien dat deze soort het heel moeilijk krijgt als volwassen exemplaar als gevolg van droogtes en hittegolven.
Tegen 2043 willen we minstens 300 ha verjongen. Het gaat om nog kaalliggende stukken, maar ook om de (versnelde) omvorming van beukenopstanden ouder dan 180 jaar die zich in de vervalfase bevinden. Het omvormen betekent hier dat deze verjongd worden onder scherm, door aanplant van cellen met andere boomsoorten dan beuk. Dat betekent dat cellen à rato van 12 stuks per ha per omloop van 8 jaar worden ingebracht, zodat tegen 2043 de omvorming een feit zou kunnen zijn. Uiteraard planten we geen beuk aan, maar voornamelijk wintereik (minstens de helft) en cellen met andere soorten zoals winterlinde en de thermofiele boskers met als begeleidende soort de haagbeuk. Deze vier soorten zouden beter bestand moeten zijn tegen de klimaatverandering dan de beuk, de zomereik en de gewone esdoorn. Deze soorten zijn op dit ogenblik nog zeldzaam (samen vertegenwoordigen ze amper 10% van het huidige soortenpalet). En daar begint zich ook een probleem af te tekenen op het vlak van de beschikbaarheid van plantsoen bij de bestaande boomkwekerijen.
Proactief zijn
De eerste testen met natuurlijke verjonging van wintereik zien er veelbelovend uit. Lokaal proberen we daarop in te spelen. 2022 was een uitstekend mastjaar voor de wintereik. Als primeur hebben we zelf enkele honderden kilo’s eikels verzameld in de maand oktober. Deze eikels zijn vertrokken voor een contractteelt bij een professionele boomkweker. Zo hopen we over 3 jaar jonge wintereikjes uit eigen eikeloogst op te kweken. We denken eraan om gelijkaardige initiatieven te ondernemen voor winterlinde en haagbeuk. Wordt vervolgd.
Tekst en foto’s door: Frederik VAES
Ingenieur – Departementshoofd Leefmilieu Brussel
Afdeling Bouwkundig patrimonium – Bos en Natuur, Departement Bos
[1] De basisprincipes van dit duurzaam natuurgetrouwe bosbeheer zijn meestal natuurlijke boomsoortenmengingen, ongelijkvormigheid en maximaal gebruik maken van natuurlijke processen. https://www.ecopedia.be/data/documenten/natuurmanagement/cursusmap_juni2015.pdf