Wat is kleinschalig en waarom doen we dat?
Kleinschalig bosbeheer, of een uitkapsysteem (ook wel plentering genoemd), als basis voor bos met permanente kroonbedekking, leidt tot een betere kwaliteit van habitats en veerkrachtigere bossen. Dit beheer is een beheer op boomniveau.
In het Zoniënwoud is afgestapt van kaalslag (kappingen op oppervlaktes groter dan 30 are) om een intact bosmicroklimaat te behouden. Dit bosmicroklimaat is belangrijk om natuurlijke bezaaiing van boomsoorten optimaal mogelijk te maken, en dit betekent dat de luchtvochtigheid op peil blijft en dat temperatuurschommelingen minder groot zijn dan op kaalvlakten. Dat is ook van essentieel belang voor het verbeteren van de kwaliteit van alle Natura 2000-boshabitats, het verzachten van de gevolgen van klimaatverandering en het voorkomen van de ontwikkeling van invasieve soorten. De staat van instandhouding van het UNESCO-werelderfgoed in het hart van het Zoniënwoud (‘Oude en primaire beukenbossen van de Karpaten en andere delen van Europa’) zal niet nadelig worden beïnvloed, temeer omdat door dit beheer het bosmicroklimaat overal stabiel blijft.
Hoe doen we dat?
Het beheer van een bos met een quasi permanent gesloten bladerdek gaat gepaard met een beheer waarbij individuele bomen de eenheid van beheer zijn. Bij de oogst worden soms volwassen bomen individueel geoogst zonder open ruimtes te creëren die groter zijn dan de verticale projectie van een boomkroon (max. 350 m²).
Jonge bomen met een gewenste houtkwaliteit en/of andere kenmerken (zeldzaamheid, zaadbron, ecologische waarde) worden individueel geselecteerd als toekomstbomen op het ogenblik waarop een eerste dunning moet gebeuren ten voordele van deze vooraf geselecteerde bomen. Indien deze toekomstbomen ruimte nodig hebben om sneller te groeien of in de menging met andere soorten vitaal stand te houden, worden alleen ten gunste van deze toekomstbomen één of meerdere directe concurrenten gekapt.
Afbeelding 2 (boven artikel): Oogst van een individuele beuk.
Heliofiele of lichtminennende boomsoorten, zoals wintereik, hebben – vooral op jonge leeftijd – meer aandacht nodig in dit uitkapbeheer. Door de lichttoevoer in door beuken gedomineerde delen van het bos geleidelijk te vergroten zonder kaalkap, wordt het mogelijk om andere boomsoorten kansen te geven of aan te planten indien ze zich niet spontaan vestigen. Zo wordt het bos geleidelijk soortenrijker en gevarieerder, meer gelaagd en ontstaat een menging van bomen met verschillende afmetingen en leeftijden.
De staat van instandhouding van Natura 2000-habitats zal worden verbeterd door de ontwikkeling van bos met meerdere goed ontwikkelde etages en het mengen van boomsoorten, alsmede door het behoud van dood hout, habitatbomen en omgewaaide bomen.
Dikke bomen, een uitzonderlijke rijkdom in het Zoniënwoud
Er staan gemiddeld 6 heel dikke bomen per ha in het Zoniënwoud (VLT, Very Large Tree = bomen met een diameter >80cm), d.w.z. 6 VLT/ha.
Het handhaven van dit aantal zeer grote bomen zal beheerders verplichten om voldoende gegevens over deze VLT’s te verzamelen, zal een impact hebben op de oogst en het oogstpercentage van oogstbare bomen, en zal de koolstofopslag van het Zoniënwoud bevorderen. Dit betekent dat als zulke dikke bomen gekapt of geoogst worden dat de beheerder ervoor moet zorgen dat bomen uit lagere diameterklassen moeten kunnen doorgroeien naar deze hogere klasse.
Bijkomende voordelen van dit kleinschalige bosbeheer
Een bosbeheersysteem met een gesloten bladerdek (plentering of Dauerwald) is minder schokkend dan kaalkap in geval van oogst van bomen en wordt gemakkelijker geaccepteerd door de bezoekers van het Zoniënwoud.
Het is een vrij eenvoudig beheersysteem voor beuk (de dominante boomsoort in het Zoniënwoud) en andere schaduwtolerante soorten zoals haagbeuk, esdoorn en linde. De menging van beuk met deze inheemse soorten maakt deze opstanden veerkrachtiger en ecologisch interessanter. Het planten van jonge boompjes in een plenterbos gebeurt door kleine groepjes van ongeveer 30 jonge boompjes in een cel met een maximale diameter van 8 meter te introduceren. Dit type verjonging bootst natuurlijke bezaaiing na in een plenterbeheer waarbij volwassen bomen zijn geoogst en maakt het mogelijk andere soorten aan te planten die op dit ogenblik zeldzaam zijn in het Zoniënwoud zoals de winterlinde en de wintereik.
De ultieme doelstelling is te evolueren naar een weerbaarder woud, weerbaarder tegen de effecten van klimaatverandering, en tegelijkertijd naar een woud met een hogere biodiversiteit met behoud van een uitzonderlijk patrimonium.
Tekst en afbeeldingen: Frederik VAES
Ingenieur – Departementshoofd Leefmilieu Brussel.
Lees ook deze artikels over hetzelfde thema:
Waarom worden er bomen gekapt in het Zoniënwoud?
Vele bomen maken niet zomaar een bos.
Een speciale aandacht voor het behoud van dikke bomen in het Zoniënwoud.
Fotoreportage over duurzaam bosbeheer
Dendromicrohabitats in het Zoniënwoud
Met de steun van het Europese Life project B4B – Belgium for Biodiversity